Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En de HEERE zeide: [27]Gij verschoont den wonderboom, aan welken gij niet hebt gearbeid, noch dien [28]groot gemaakt; die [29]in een nacht werd, en in een nacht verging; 27. Dat is, gij zoudt hem gaarne hebben verschoond, gij hadt gaarne gezien dat hij is bloei was gebleven, het deerde u over hem, enz. 28. Dat is, opgebracht. 29. Hebr. die een zoon, of kind van een nacht geweest, of geworden is, en een zoon van een nacht vergaan is; dat is, die in een nacht verging gelijk hij in een nacht was opgekomen; een Hebr. manier van spreken. Verg. de aantekening. Gen.5:32, enz.